Aislinn is 14 en ze heeft volgens haar moeder grote psychische problemen. Ze woont bij haar moeder, die, samen met haar vader, het gezag over haar heeft. Haar vader woont in een andere gemeente en hij ziet Aislinn zelden. Moeder meldt zich met een hulpvraag bij de gemeente. Aislinn zou psychiatrische problemen hebben. Ze heeft stemmen in haar hoofd, ze verwondt zichzelf en ze is erg depressief. De besprekingen in en het onderzoek van het wijkteam wijzen uit dat inderdaad een individuele voorziening moet worden toegekend. Maar niet in de vorm van de door moeder voorgestane psychiatrische hulp maar in de vorm van ambulante hulp aan huis. De beslissing wordt vastgelegd in een beschikking, in termen van de Jeugdwet een verleningsbeschikking.
Aislinn is het helemaal met de verleningsbeschikking eens; haar moeder reageert altijd een beetje overbezorgd, vindt ze. De moeder is het helemaal niet eens met de toegekende voorziening; “Er is dringend hulp nodig voor Aislinn”, zegt ze, “ik begrijp niet waarom het wijkteam dat niet ziet. Ambulante hulp is echt veel te weinig.” Ze dient een bezwaarschrift in. De gemeente beschikt over een bezwaarschriftencommissie, die belast is met het horen van bezwaarden en het adviseren over het bezwaar.
Een casus, die zomaar kan voorkomen in gemeenteland in 2015. En een casus die tot heel veel verschillende vragen aanleiding kan geven.
Wat bijvoorbeeld te denken van de vraag of de vader moet worden uitgenodigd voor de hoorzitting, die de bezwaarschriftencommissie zal gaan organiseren? De vader heeft gezag over Aislinn maar is hij daarmee een van de belanghebbenden in het geschil? Op grond van artikel 1.1 van de Jeugdwet is een ouder de gezaghebbende ouder, adoptiefouder, stiefouder of een ander die een jeugdige als behorend tot zijn gezin verzorgt en opvoedt, niet zijnde een pleegouder. De vader zonder gezag is dus geen ouder in de zin van de Jeugdwet maar wil dat dan ook zeggen dat die geen belanghebbende in de zin van de Awb is? Maakt het daarbij nog uit of hij omgang heeft met Aislinn? En als hij wel gezag heeft over Aislinn maar hij ziet haar nooit meer? Is hij dan wel belanghebbende, enkel en alleen omdat hij volgens de Jeugdwet wordt aangemerkt als ouder?
En wat te denken van Aislinn: is zij aan te merken als belanghebbende? Dat lijkt me wel het geval: het gaat immers om een voorziening die betrekking heeft op haar. Maar hoe moet je haar betrekken in de bezwaarschriftenprocedure? Op een, voor de meeste gemeentelijke Awb-juristen, wat vreemde plek wordt daarover iets bepaald: het Internationaal Verdrag inzake de Rechten van het Kind (IVRK). Artikel 12 van dat verdrag bepaalt het volgende:
De Staten die partij zijn, verzekeren het kind dat in staat is zijn of haar eigen mening te vormen, het recht die mening vrijelijk te uiten in alle aangelegenheden die het kind betreffen, waarbij aan de mening van het kind passend belang wordt gehecht in overeenstemming met zijn of haar leeftijd en rijpheid.
Hiertoe wordt het kind met name in de gelegenheid gesteld te worden gehoord in iedere gerechtelijke en bestuurlijke procedure die het kind betreft, hetzij rechtstreeks, hetzij door tussenkomst van een vertegenwoordiger of een daarvoor geschikte instelling, op een wijze die verenigbaar is met de procedureregels van het nationale recht.
Van belang is te weten dat artikel 12 van het IVRK volgens vaste jurisprudentie een rechtstreeks werkende bepaling is. Artikel 12 van het IVRK verplicht het gemeentebestuur dus, ook in bezwaar, Aislinn te horen en wel op een wijze die in overeenstemming is met haar leeftijd en rijpheid. Leent de gemeentelijke bezwaarschriftenprocedure zich daarvoor?
De gemiddelde bezwaarschriftencommissie bestaat (denk ik) uit drie leden met een secretaris. Daar komt nog een vertegenwoordiger van het gemeentebestuur bij en de moeder van Aislinn en mogelijk nog de vader. Het lijkt me buiten kijf dat het horen van Aislinn in zo’n setting niet in overeenstemming met haar leeftijd en rijpheid is. Gelukkig voorzien de meeste gemeentelijke verordening in de mogelijkheid dat een van de leden kan worden belast met het horen van partijen. Dat scheelt twee deelnemers aan het gesprek maar wat overblijft is nog te veel. En ik denk ook niet dat Aislinn erg vrij is te verklaren wat ze vindt als haar moeder (en misschien ook vader) en de vertegenwoordiger van het gemeentebestuur er bij zitten. Kortom, hoe creëer je een voor Aislinn veilige omgeving waarin ze zich vrij voelt te zeggen wat ze vindt? In de cursussen over de Jeugdwet die ik geef, merk ik dat daar nog helemaal niet over nagedacht is.
In gerechtelijke procedures worden kinderen in een apart ingerichte ruimte gehoord door rechters, die een specifieke opleiding voor het horen van (meestal zeer kwetsbare) kinderen hebben gevolgd. De rechtbank licht het kind tevoren in met, onder meer, een verwijzing naar http://www.rechtspraak.nl waarin een filmpje is opgenomen over het horen van kinderen. Het kind wordt zo veel mogelijk op zijn gemak gesteld en het krijgt ook te horen dat hij of zij aan het eind van het gesprek kan zeggen of het verslag dat wordt gemaakt wel of niet naar de ouders gaat. Het zou me verbazen als een gemeente inmiddels haar verordening heeft aangepast aan het horen van kinderen. En dat zou toch echt wel moeten. Al was het alleen maar om te voldoen aan artikel 3 van het IVRK, ook een rechtstreeks werkende bepaling: “Bij alle maatregelen betreffende kinderen, ongeacht of deze worden genomen door openbare of particuliere instellingen voor maatschappelijk welzijn of door rechterlijke instanties, bestuurlijke autoriteit en of wetgevende lichamen, vormen de belangen van het kind de eerste overweging.”
Het is nooit te laat om te gaan nadenken, maar de tijd dringt wel!
Met dank aan mr. Willie Elferink, trainer en docent aan de Bestuursacademie Nederland