Door: Dick Spel, docent Bestuursacademie Nederland
De regels voor de fysieke leefomgeving zijn te complex, te ingewikkeld en te versnipperd. Daarom komt er een Omgevingswet. Een integrale afweging, meer flexibiliteit, ruimte voor initiatieven en maatwerk zijn de motto’s. Volop voer voor discussie, zo blijkt uit de praktijk. Deskundigen en andere prominenten proberen op fora en websites, op congressen, seminars, expertmeetings en andere bijeenkomsten de nieuwe wet te duiden.
Angst voor willekeur
De wens om onder de Omgevingswet minder te gaan regelen roept vaak de angst op voor willekeur. Straks gaat het recht van de sterkste gelden, krijgt degene met de grootste bek zijn of haar zin en is het ‘wie het eerst komt, het eerst maalt’. Daarom willen we wel minder regels, maar wel voldoende regels om de rechtszekerheid te kunnen waarborgen. Geen willekeur dus.
Waar komt het begrip ‘willekeur’ eigenlijk vandaan? Het begrip ‘keur’ kennen we van het waterschap, dus het moet toch wel iets rechtstatelijks zijn. Maar dat strookt niet met de betekenis van willekeur, die juist het tegendeel, een gebrek aan recht en regels, suggereert. De oorsprong blijkt te liggen in de middeleeuwen, toen boeren gezamenlijk het beheer en gebruik van gemeenschappelijk gronden reguleerden. Bij deze bestuursvorm, de marke, werden de afspraken die de boeren met elkaar maakten, vastgelegd in een markeboek. Handig, want dan kan je bij meningsverschillen teruggrijpen op deze notulen. In Drenthe werd het deel van het markeboek waar de regels in staan de ‘willekeur’ genoemd. Dus eigenlijk was de willekeur het geheel aan gezamenlijke regels van de lokale gemeenschap.
Het recht van de sterkste
De klad kwam er in toen bleek dat het recht van de sterkste bij de willekeur steeds grotere invloed kreeg. Er ontstond een machtsconcentratie bij een beperkt aantal rijke boeren en de willekeur was een doorn in het oog voor de nationale machthebbers in die tijd, zoals Koning Willem I. Toen later onze ‘gedecentraliseerde eenheidsstaat’ ontstond en de grondwet, provinciewet en gemeentewet werden ingevoerd, had het begrip ‘willekeur’ allang een negatieve connotatie. De lokale regels werden als hinderlijk en achterhaald ervaren en werden van ondergeschikt belang. Met oog voor de lokale autonomie en de verschillen per provincie werd voortvarend gebouwd aan een nationaal wetgevingsstelsel. ‘Willekeur is zóó 1847’, zou Thorbecke gezegd kunnen hebben.
Dat de complexiteit van regels en het gebrek aan ruimte voor een lokaal afwegingskader knelt, is een belangrijke aanleiding geweest om te gaan werken aan de Omgevingswet. Een integrale benadering van de fysieke leefomgeving. Ruimte voor ontwikkeling (en waarborgen van kwaliteit) is het belangrijkste motto voor deze wet. En het liefst zo weinig mogelijk vastleggen in landelijke wetten en algemene rijksregels. Van 4.700 naar 349 wetsartikelen en van 30 naar 4 AMvB’s. Waardoor er ruimte komt voor lokale initiatieven en lokaal maatwerk mogelijk wordt. Ook belangrijk: participatie in een vroegtijdig stadium. Zodat de wil van bevolking zo goed mogelijk wordt meegenomen in de besluitvorming.
Tijd voor de rehabilitatie van de willekeur
De wil van het volk, gezamenlijk lokaal reguleren en meer begrippen uit de Omgevingswet lijken bij nadere beschouwing heel erg op de oorspronkelijke ‘willekeur’. Het is dus tijd voor de rehabilitatie van de willekeur. En tegelijkertijd dringt het besef door dat met de invoering van de Omgevingswet provinciale staten en de gemeenteraden zeer beducht moeten zijn welke regels er worden afgeschaft. Maar vooral hoe de checks and balances gaan werken die de rechtszekerheid voor de inwoners moeten waarborgen.